2025-09-09
BEHIND THE PAINTINGS: Terug op het Grote Noord
Kunst, familie en zichtbaarheid in Hoorn
Hoorn ademt geschiedenis. Als VOC-stad kende het in de 17de eeuw een bloeiperiode waarin schepen vertrokken naar verre oorden, specerijen binnenstroomden en ambacht floreerde. De gevels, de keien, de Waag — ze fluisteren nog steeds verhalen van handel, vakmanschap en wereldse ambitie.
Tussen die gevels, op het Grote Noord, begon ook mijn familiegeschiedenis. Mijn directe voorouders runden daar een goud- en zilverwinkel op nummer 82, met een fabriek die doorliep tot het Nieuwe Noord. Hier werden sieraden, medailles en uurwerken vervaardigd — ambachtelijk, precies, met een reputatie die generaties lang werd doorgegeven. In een advertentie uit 1928 stond het trots gedrukt: “Het adres van vertrouwen.” En dat waren ze.
Twee naamgenoten, Jacob en Rudolf van Straten, waren in 1866 medeoprichters van het Teekengenootschap Debutade. Of ze directe familie zijn? Waarschijnlijk wel. Mijn opa heette Jacob. Mijn vader — en ikzelf — Rudolph / Rudolf. De namen zijn gebleven, net als de drang om te creëren. Hun aanwezigheid in de kunstgeschiedenis van Hoorn voelt als een echo. Een artistieke erfenis die ik vandaag opnieuw tot leven breng — op mijn manier.
Want nu, generaties later, sta ik zelf op het Grote Noord. Niet als ambachtsman, maar als kunstenaar. Mijn torso’s, collages en portretten hangen tussen de gevels waar mijn familie ooit werkte. Niet om te verkopen, maar om zichtbaar te zijn. Om ruimte op te eisen. Om terug te keren.
Statement in de zon
Via Instagram stuitte ik op de Kunstmarkt in Hoorn. Ze hadden nog plek voor deelnemers. Eerlijk gezegd had ik er niet eerder van gehoord, maar na wat speurwerk besloot ik me op te geven. Mijn website ging mee in de ballotage, en niet veel later ontving ik de uitnodiging tot deelname. Tijd om me voor te bereiden.
Ik wist al snel wat ik wilde laten zien. De kraam was vier meter breed — precies genoeg voor vier doeken van 90 x 120 cm. Geen overdaad, geen opsmuk. Niemand kent mij in Hoorn, op familie na, en mijn doel was helder: een statement maken. Compromisloos, zonder gene. Dit ben ik.
De keuze viel op Paradiso I & II — uitdagend, maar in mijn ogen volkomen beschaafd. Mannelijk naakt. Dat zie je zelden op een kunstmarkt, waar het merendeel bestaat uit kleine werken en verkoopbare spulletjes. Maar dat was niet mijn doel. De twee Griekse torso’s Midnight Paradise en The Dancing Faun lieten een ander, dieper gelaagd verhaal zien. Beide in zwart, met uitspringende kleuren en goudfolie details — een scherp contrast met het haast zomerse Paradiso-verhaal.
En wat een geluk hadden we die zondag: het was écht zomers. Een opleving naar 26 graden, begin september. Mijn kraam stond op het Grote Noord, ter hoogte van nummer 25 — pal naast restaurant De Vier Jaargetijden met een groot terras. Dat beloofde reuring en genoeg mensen.
Mijn buren waren een ouder stel met zelfgemaakte sieraden. Hoe toepasselijk. Geen concurrentie voor mij, dus opvallen zou ik zeker. Al snel hadden we de kraam ingericht en afgeschermd met zwart doek: vier schilderijen, een kaartenstandaard, en een overzichtscatalogus van mijn werk die ik speciaal had laten drukken.
Reacties, gesprekken, herkenning
Rond half elf waren we klaar. Er liep al aardig wat volk. Iedereen keek, zo leek het. We gingen even zitten, op onze stoeltjes in het zonnetje, en bekeken de kraam van een afstand. Zo zag je goed alle reacties. Vooral Paradiso trok de aandacht. Mensen keken — en keken nog een keer. Soms werd er gelachen: “Blote mannen…”
Vrouwen reageerden vaak samen, lacherig: “Dat zou ik nou nooit in de kamer ophangen.” Ik antwoordde: “Heerlijk toch, eindelijk blote mannen.” “Ja,” zei er één, “daar hou ik van!” “Nou,” zei ik, “dat treft — ik ook.”. Ze schrok ervan, maar het brak het ijs. Vrolijk lachend liepen ze verder.
Rond twaalf uur begon het officieel. Ik stond bij mijn werk en sprak waar nodig mensen aan. Paradiso II werd een discussiepunt. “Is dat nou Herman Brood?” vroeg men. Mensen zoeken nu eenmaal graag herkenning. Daardoor bleven ze staan, keken, vroegen. Op een gegeven moment zei ik maar: “Dat is zijn broer, Herman Bloot.” Niet iedereen begreep het meteen — maar het gesprek was gestart.
Veel mensen reageerden. Sommigen liepen door, anderen kwamen terug om nog eens te kijken. Vanaf het terras was mijn stand al zichtbaar — je kon de reacties bijna voorspellen aan de lichaamstaal. Het was vermakelijk, soms ontroerend, en opvallend genoeg: veel mannen reageerden. Sommigen met een knik, anderen met een vraag, een glimlach, een stilte, even kijken en dan pas door hebben - en terugkomen om te kijken.
Ik sprak mensen aan, gaf visitekaartjes mee, en verkocht genoeg ansichtkaarten om de kosten eruit te halen. Maar belangrijker: ik heb mijn werk laten zien. Zonder concessies. Zonder uitleg. Dit ben ik.
Een laatste ontmoeting
Aan het einde van de dag liep er een ouder herenstel voorbij. Ze bleven staan, keken aandachtig, en kwamen dichterbij — naar de kraam, naar de ansichtkaarten. Eén van hen koos vier losse kaarten uit. We raakten in gesprek.
Ze vertelden dat ze in Amsterdam, in een galerie, hadden gesproken over het ontbreken van mannelijk naakt in de kunst. Daar kregen ze te horen: “Oh meneer, dat is helemaal uit. Passé.” Ze waren opgelucht dat ik mijn werk liet zien. Ik zei dat ik dat juist bewust doe. “We moeten zichtbaar blijven,” zei ik. “Als gay community, als kunstenaars, als mensen.” Daar waren ze het roerend mee eens.
Ik liet mijn catalogus zien. Ze bladerden, keken, knikten. En namen een visitekaartje mee.
Naar huis, met een glas wijn
De dag vloog voorbij. Om vijf uur was het afgelopen. We ruimden de kraam netjes op en reden terug naar huis. Thuis, bij een glas wijn, evalueerden we de dag. En ik mag zeggen: de indruk was zeer positief.
Ik weet zeker dat ik mij kenbaar heb gemaakt in Hoorn.
“Ik stond daar niet tussen vitrines, maar tussen verhalen. Niet achter glas, maar in de open lucht. Mijn werk hing waar mijn familie ooit werkte. En de stad keek terug.”
Admin - 14:41:34 @ Behind the Paintings | Een opmerking toevoegen